2. Wissel korte zinnen en lange zinnen af.
Als je praat, zijn toch ook niet al je zinnen even lang?
3. Spreek de lezer aan.
Stel een vraag aan de lezer of geef een herkenbaar voorbeeld. Toon interesse, net als je in een gesprek zou doen.
4. Gooi sommige (ongeschreven) schrijfregels overboord.
Begin een zin eens met ‘maar’, ‘dus’ of ‘en’. Dat maakt de boel informeler.
5. Doe alsof je praat tegen je doorsnee klant of lezer.
Doe alsof je een gesprek met hem hebt. Gewoon, in de supermarkt, tussen de bananen. Wat vertel je hem?
Volg deze stappen, en je zult zien dat je tekst een stuk begrijpelijker is. Handig als je schrijft voor een breed publiek of op het eenvoudige taalniveau B1.